‏ Jeremiah 51

Welke herder blijft tegenover Mij op de been? Neem er daarom nota van: de Here zal dit vast en zeker doen met Edom en het volk van Teman, zelfs kleine kinderen zullen als slaven worden weggesleept! Het zal vreselijk zijn om te zien. 1De aarde beeft door het lawaai van Edoms val, het geschreeuw van haar inwoners is tot bij de Rode Zee te horen.

2Degene die zal komen, vliegt zo snel als een arend en zal zijn vleugels over Bosra uitspreiden. Dan zal de moed van de beste strijders verdwijnen als die van vrouwen die moeten bevallen.’

3Damascus

‘De steden Hamat en Arpad zijn verstijfd van angst, want zij hebben het slechte nieuws over hun toekomst gehoord. Het stormt in hun harten.
4Damascus heeft alle moed verloren en haar inwoners slaan op de vlucht. Ze zijn overmand door angst, vertwijfeling en pijn, zoals een vrouw tijdens de bevalling. 5Beroemde stad, die eens vol leven was, wat ligt u er nu verlaten bij! 6Uw jonge mannen zullen dood in de straten liggen, uw hele leger zal worden vernietigd,’ zegt de Here van de hemelse legers.

7‘Bij de muren van Damascus zal Ik een vuur aansteken dat de paleizen van Benhadad in de as zal leggen.’

8Kedar en Chasor

Deze profetie spreekt over Kedar en de koninkrijken van Chasor, die zullen worden verwoest door koning Nebukadnessar van Babel. ‘Maak u klaar en val Kedar aan,’ zegt de Here. ‘Vernietig de stammen in het oosten.
9Hun kudden en tenten zullen worden buitgemaakt, samen met al hun huisraad. Hun kamelen zullen worden geroofd en overal zal in paniek worden geschreeuwd: “Wij zijn aan alle kanten omsingeld!” 10Vlucht voor uw leven,’ zegt de Here. ‘Ga diep de woestijn in, volk van Chasor, want koning Nebukadnessar van Babel heeft een aanslag op u beraamd en maakt zich klaar om u te vernietigen. 11Ga,’ zegt de Here tegen koning Nebukadnessar. ‘Val die rijke bedoeïenenstammen aan die daar eenzaam in de woestijn wonen, zonder zich ergens zorgen over te maken. Zij scheppen voortdurend op dat zij wel voor zichzelf kunnen zorgen en geen muren of poorten nodig hebben. 12Hun kamelen en kudden vee zijn voor u. Ik zal deze heidenen als door de wind uiteenjagen. Van alle kanten zal Ik rampen over hen laten komen.

13Chasor zal veranderen in een plaats voor jakhalzen, een woestenij. Niemand zal zich daar nog vestigen. Het zal voor altijd uitgestorven zijn.’

14Elam

Gods boodschap over Elam kreeg Jeremia aan het begin van de regering van koning Sedekia van Juda.
15De Here van de hemelse legers zegt: ‘Ik zal het leger van Elam vernietigen 16en Ik zal het volk van Elam in alle windrichtingen verspreiden, het zal verbannen worden naar alle landen van de wereld. 17Mijn vreselijke toorn zal een grote ramp over Elam brengen,’ zegt de Here, ‘en Ik zal ervoor zorgen dat haar vijanden haar wegvagen. Met het zwaard zal Ik haar achternazitten en haar voorgoed uit de weg ruimen. 18Ik zal mijn troon in Elam neerzetten,’ zegt de Here. ‘Ik zal haar koning en bewindslieden vernietigen. 19Maar in de laatste dagen zal Ik het volk zijn welvaart teruggeven,’ zegt de Here.

20

21Babel

Dit is de boodschap van de Here over Babel en de Chaldeeën, uitgesproken door de profeet Jeremia:
22‘Vertel heel de wereld dat de stad Babel zal worden ingenomen, haar god Bel zal voor schut worden gezet en Marduk zal worden vernederd! Hun beelden zijn machteloos, liggen in stukken. 23Want uit het noorden zal een volk haar aanvallen met zoʼn vernietigende kracht dat er nooit meer iemand zal wonen: alles zal verdwijnen, mens en dier zullen vluchten.

24
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 50:5.
25
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 50:4-5.
Dan zullen de inwoners van Israël en Juda bijeenkomen. Zij zullen huilen en de Here, hun God, zoeken, zij zullen de weg vragen naar Sion en beginnen aan de terugweg naar huis. “Vooruit,” zullen zij zeggen, “laten we ons met de Here verenigen door een eeuwig verbond dat we nooit zullen vergeten.”
26De mensen van mijn volk leken op een kudde verdwaalde schapen. Hun herders hebben hen weggeleid en in de bergen losgelaten. Zij raakten de weg kwijt, dwaalden wat rond en wisten niet meer hoe zij terug moesten komen bij de weide. 27Ze waren een gemakkelijke prooi voor iedereen die hen tegenkwam. Er werd gezegd: “Wij kunnen deze mensen ongestraft aanvallen, want zij hebben gezondigd tegen de Here, de God van gerechtigheid, de hoop van hun voorouders.”

28Maar nu, vlucht weg uit Babel, uit het land van de Chaldeeën. Leid mijn volk weer naar huis, net als bokken die in de kudde vooropgaan. 29Want kijk, Ik verzamel een leger van grote volken uit het noorden dat Babel zal aanvallen en vernietigen. De pijlen van de vijand gaan recht op hun doel af, zij missen niet! 30Babel zal worden leeggeroofd, totdat iedere plunderaar genoeg heeft,’ zegt de Here. 31‘Ook al was u blij, Chaldeeën, plunderaars van mijn volk, al huppelt u als uitgelaten kalveren die in malse weiden grazen en al hinnikt u als hengsten, 32toch zal uw moeder worden overladen met schaamte, want zij zal de minste onder de volken worden, een wildernis, een droog en woest land. 33Door de toorn van de Here zal Babel een troosteloze woestenij worden waar geen mens zal wonen. Voorbijgangers zullen het hoofd schudden en vol verbijstering zien welke rampen u overkomen.

34Ja, maak u klaar voor het gevecht tegen Babel, alle volken rondom, laten uw boogschutters op haar schieten, spaar geen pijlen, want zij heeft gezondigd tegen de Here. 35Schreeuw naar haar van alle kanten. Kijk! Zij geeft zich al over! Haar muren worden omvergetrokken. De Here heeft wraak genomen. Neem nu zelf wraak en behandel haar zoals zij anderen heeft behandeld! 36Dood de zaaiers en maaiers van Babel. Laat iedereen voor het geweld vluchten, naar zijn eigen land.

37Israël lijkt op een schaap dat door de leeuwen wordt opgejaagd. Eerst at de koning van Assyrië hem op, toen verbrijzelde koning Nebukadnessar van Babel zijn beenderen.’ 38Daarom zegt de Here van de hemelse legers, de God van Israël: ‘Nu zal Ik de koning van Babel en zijn land net zo straffen als de koning van Assyrië. 39Ik zal Israël weer terugbrengen naar zijn eigen land, naar de vruchtbare velden van Karmel en Basan, waar het zijn hongerige maag weer kan vullen op de bergen van Efraïm en Gilead. 40In die dagen,’ zegt de Here, ‘zal geen schuld worden gevonden in Israël of Juda, want Ik vergeef het restant dat Ik heb beschermd.

41Strijders van Mij, trek op tegen het land Merataïm en tegen het volk van Pekod. Ja, marcheer naar Babel, laat daar niets heel en dood de bevolking, zoals Ik u heb opgedragen. 42Laat de oorlogskreet door dat land klinken, de kreet van de totale vernietiging. 43Babel, de machtigste hamer van de hele aarde, is nu zelf gebroken en ligt in stukken. Babel is een schrikbeeld voor alle volken! 44O Babel, Ik heb een val voor u gezet en u bent erin gelopen, want u hebt tegen de Here gevochten. 45De Here heeft zijn arsenaal geopend en de wapens van zijn toorn tevoorschijn gehaald. De straf die over Babel komt, zal het werk zijn van de Here, de God van de hemelse legers. 46Ja, val haar aan vanuit verre landen, breek haar opslagplaatsen open, maak haar muren en huizen met de grond gelijk en verwoest haar helemaal. Laat niets heel. 47Zelfs haar jonge vee niet! Dood alles! De tijd is gekomen om Babel te straffen.

48Maar mijn volk zal vluchten, de mensen zullen ontsnappen naar hun eigen land en daar vertellen hoe de Here, hun God, in zijn toorn wraak neemt op degenen die zijn tempel hebben verwoest. 49Laat een oproep uitgaan voor boogschutters om naar Babel te komen, omsingel de stad, zodat niemand kan ontkomen. Behandel haar zoals zij anderen behandelde, want zij heeft zich verzet tegen de Here, de Heilige van Israël. 50Haar mannen zullen in de straten neervallen en sterven, al haar strijders zullen worden gedood,’ zegt de Here. 51‘Want kijk, Ik ben tegen u. U bent een arrogant volk en nu is de dag van de afrekening gekomen. 52Trots land, u zult struikelen en vallen en niemand zal u helpen opstaan, want de Here zal in de steden van Babel een vuur aansteken dat alles zal verbranden.’

53De Here van de hemelse legers zegt: ‘Het volk van Israël en Juda wordt onrecht aangedaan. Degenen die hen gevangen hebben genomen, houden hen vast en weigeren hen te laten gaan. 54Maar hun verlosser is sterk. Zijn naam is Here van de hemelse legers. Hij zal hun recht verdedigen en ervoor zorgen dat zij worden bevrijd en weer in rust en vrede in Israël kunnen wonen. Maar wat de Babyloniërs betreft: voor hen zal er geen rust zijn! 55Het zwaard van de vernietiging zal de Chaldeeën slaan,’ zegt de Here. ‘Het zal het volk van Babel slaan en ook haar bewindslieden en wijze mannen. 56Al haar valse profeten zullen hun verstand verliezen! Haar dapperste strijders zullen in paniek raken! 57Haar paarden en wagens zullen in de oorlog vernietigd worden en alle buitenlanders in haar leger zullen zwak worden als vrouwen. Haar schatten zullen allemaal worden geroofd, 58zelfs haar watervoorraden zullen opdrogen. En waarom? Omdat dit hele land vol staat met afgodsbeelden waardoor haar inwoners zich laten misleiden. 59Daarom zal de stad Babel struisvogels en jakhalzen als inwoners krijgen, zij zal het thuis worden van de wilde dieren uit de woestijn. Zij zal nooit meer worden bewoond door mensen, de stad zal voor altijd uitgestorven zijn. 60De Here verklaart dat Hij Babel zal vernietigen, net zoals Hij deed met Sodom en Gomorra en de nabijgelegen steden. Sinds die tijd heeft daar niemand meer gewoond en ook in Babel zal niemand meer wonen.

61Kijk, een groot leger uit het noorden is in aantocht! Het wordt geleid door vele koningen die God uit verre landen heeft opgeroepen. 62Zij zijn volledig bewapend, zij zijn wreed en meedogenloos. Het hoefgetrappel van hun paarden klinkt als het bulderen van de zee. O Babel, zij vallen u aan, tot de tanden gewapend en klaar voor de strijd. 63De koning van Babel heeft het bericht ontvangen, zijn handen trillen van angst, de angst die hem overvalt als de weeën een bevallende vrouw. 64Ik zal een aanvaller op hen afsturen die hen plotseling zal overvallen, net als een leeuw uit de wildernis van de Jordaan die op de grazende schapen loert. In een oogwenk zal Ik Babel wegjagen. Wie kan zich met Mij vergelijken? Welke heerser kan tegen mijn wil ingaan? Wie kan Mij ter verantwoording roepen?
Copyright information for NldHTB