‏ Jeremiah 38

Wij hebben hem op al die punten gehoorzaamd. Sinds die tijd hebben wij geen slok wijn meer gedronken, en ook onze vrouwen en kinderen niet. 1Wij hebben geen huizen gebouwd, geen wijngaarden aangelegd en geen gewassen gezaaid en wij bezitten geen boerderijen. 2Wij hebben in tenten gewoond en alles gedaan wat onze vader Jonadab ons opgedragen heeft. 3Maar toen koning Nebukadnessar van Babel het land binnenviel, zijn we verhuisd naar Jeruzalem. Daarom zijn we nu hier.’

4Toen gaf de Here Jeremia deze boodschap: 5‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Ga en zeg tegen Juda en Jeruzalem: “Nu kunt u iets leren van de gezinnen van de Rechabieten! 6Zij drinken geen wijn omdat hun voorvader Jonadab dat heeft gezegd. Zij zijn tenminste gehoorzaam. Maar Ik heb keer op keer tegen u gesproken zonder dat u luisterde of gehoorzaamde. 7Ik heb u de ene profeet na de andere gestuurd om u te vertellen dat u moest terugkeren van uw slechte wegen en ophouden met het dienen van afgoden. Ik zei dat Ik u, als u gehoorzaamde, in vrede zou laten leven in dit land dat Ik u en uw voorouders gaf. Maar u hebt niet geluisterd en niet gehoorzaamd. 8De Rechabieten hebben hun voorvader volledig gehoorzaamd, maar u hebt geweigerd naar Mij te luisteren.” 9Daarom zegt de Here, de God van de hemelse legers, de God van Israël: “Omdat u weigert te luisteren of te antwoorden wanneer Ik roep, zal Ik over Juda en Jeruzalem alle rampen laten komen waarmee Ik ooit heb gedreigd.” ’

10
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 35:19.
11
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 35:18-19.
Toen keerde Jeremia zich tot de Rechabieten met de woorden: ‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Omdat u uw voorvader in alle opzichten hebt gehoorzaamd, zal hij altijd nakomelingen hebben die Mij aanbidden.” ’
12

Jeremia en Baruch

13In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: 14‘Neem een boekrol en schrijf daarop alle boodschappen die Ik u heb gegeven over Israël, Juda en de andere volken. Begin met de eerste boodschap in de tijd van Josia en schrijf ze allemaal op. 15Misschien zal het volk van Juda zich bekeren als het alle vreselijke dingen die Ik het zal aandoen, op schrift ziet staan. Dan kan Ik het ook vergeven.’

16Jeremia liet Baruch, de zoon van Neria, bij zich komen en dicteerde hem alle profetieën. Baruch schreef deze boodschappen van de Here op een boekrol. 17Toen zij klaar waren, zei Jeremia tegen Baruch: ‘Omdat ik verhinderd ben, 18moet u op de volgende vastendag de woorden van de Here die ik u heb gedicteerd, in de tempel aan het volk voorlezen. Dan zullen alle mensen uit Juda de boodschappen horen. 19Misschien zullen zij zich dan toch van hun slechte levenswandel bekeren en de Here om vergeving vragen voordat het te laat is, ook al is de toorn van God over dit volk bijzonder groot.’ 20Baruch deed wat Jeremia hem had opgedragen en las de mensen in de tempel van de Here al deze boodschappen voor, zoals de Here die aan Jeremia had doorgegeven.

21Dit gebeurde op de vastendag in de negende maand van het vijfde regeringsjaar van koning Jojakim, de zoon van Josia, toen mensen uit heel Juda naar de tempel waren gekomen om de diensten bij te wonen. 22Vanuit de kamer van Gemarja, een zoon van Safan (de secretaris van de koning) las Baruch de woorden van Jeremia aan alle aanwezigen voor. Deze kamer lag bij de bovenste voorhof van de tempel, dicht bij de ingang van de nieuwe poort. 23Toen Micha, de zoon van Gemarja, de zoon van Safan, de boodschappen van de Here hoorde voorlezen, 24ging hij naar het paleis, waar op dat moment de raadgevers van de koning in een vergaderkamer bijeen waren. Daar bevonden zich onder anderen de secretaris Elisama; Delaja, de zoon van Semaja; Elnatan, de zoon van Achbor; Gemarja, de zoon van Safan; Sedekia, de zoon van Chananja. 25Toen Micha hun vertelde over de boodschappen die hij Baruch de mensen had horen voorlezen, 26
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 36:15.
27
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 36:14-15.
stuurden zij Jehudi, de zoon van Netanja, de zoon van Selemja, de zoon van Kusi, naar Baruch toe om hem te vragen ook hun de boodschappen voor te lezen. Baruch voldeed aan dat verzoek.
28Hoe meer Baruch vorderde, hoe banger de mannen werden. ‘Dit moeten wij de koning melden,’ zeiden zij.
Copyright information for NldHTB