‏ Jeremiah 29

Hij heeft zijn domein verlaten, als een leeuw die op jacht gaat, hun land is door de strijdende legers in een wildernis veranderd en dat allemaal door de brandende toorn van de Here.” ’ 1

Jeremia aan de dood ontsnapt

2In een van de eerste regeringsjaren van koning Jojakim van Juda kreeg Jeremia deze boodschap van de Here: 3‘Ga bij de tempel van de Here staan en spreek daar de mensen toe die uit alle delen van Juda komen om de Here te aanbidden. Geef hun de complete boodschap, vergeet niet één woord van wat Ik hun wil laten horen. 4Want misschien zullen zij luisteren en terugkeren van hun verkeerde wegen. Dan kan Ik het onheil nog tegenhouden waarmee Ik hen wilde straffen voor hun zonden. 5Zeg hun het volgende namens de Here: “Als u niet naar Mij wilt luisteren en de wetten die Ik u heb gegeven, niet wilt gehoorzamen 6en als u niet wilt luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die Ik telkens weer naar u toe heb gestuurd om u te waarschuwen, 7dan zal Ik deze tempel verwoesten, net als de tabernakel in Silo. Dan zal Ik Jeruzalem tot een vloek maken voor alle volken op aarde.” ’

8
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 26:9.
9
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 26:9.
10
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 26:7-9.
Toen Jeremia deze boodschap had uitgesproken en alles had gezegd wat de Here hem had opgedragen, kwamen de priesters, de profeten en alle mensen die zich in de tempel bevonden, dreigend op hem af en schreeuwden: ‘U moet sterven! Welk recht hebt u te zeggen dat de Here deze tempel net zo zal verwoesten als die in Silo? Wat bedoelt u met: Jeruzalem zal worden verwoest en er zal niemand in leven blijven?’

11Toen de leiders van Juda hoorden wat er aan de hand was, haastten zij zich van het paleis naar de tempel en namen plaats in het poortgebouw van de tempel om daar recht te spreken. 12De priesters en valse profeten brachten hun beschuldigingen naar voren ten aanhoren van de leiders en de andere toehoorders. ‘Deze man moet sterven!’ zeiden zij. ‘U hebt zelf gehoord dat hij een verrader is, want hij heeft tegen deze stad geprofeteerd.’

13Toen kreeg Jeremia het woord om zich te verdedigen. ‘De Here heeft mij gestuurd,’ zei hij, ‘om tegen deze tempel en deze stad te profeteren. Elk woord dat ik heb gezegd, heeft Hij mij in de mond gelegd. 14Maar als u ophoudt met zondigen en de Here, uw God, gaat gehoorzamen, zal Hij de straf die Hij tegen u heeft aangekondigd, niet uitvoeren. 15Wat mij betreft: u hebt mij in uw macht, doe met mij wat u goed lijkt. 16Eén ding is echter zeker: als u mij doodt, doodt u een onschuldige en de verantwoordelijkheid daarvoor zal op uzelf en op deze stad en ieder die hier woont, neerkomen. Want het is echt waar dat de Here mij heeft gestuurd om de woorden die u van mij hebt gehoord, uit te spreken.’ 17Na dit gehoord te hebben, zeiden de leiders en het volk tegen de priesters en de valse profeten: ‘Deze man verdient de doodstraf niet, want hij heeft tegen ons gesproken in naam van de Here, onze God.’ 18Enkele wijze, oude mannen stonden op en richtten zich tot de menigte met de woorden: 19‘Deze mensen hebben gelijk, want tijdens de regering van koning Hizkia van Juda profeteerde de Morastiet Micha in de naam van de Here: “Deze heuvel van Sion zal worden omgeploegd als een akker en de stad Jeruzalem zal veranderen in een ruïne. Op de heuveltop waar nu de tempel staat, zal een bos groeien!” 20En brachten koning Hizkia en zijn mensen hem hierom ter dood? Nee, zij bekeerden zich van hun zonden, aanbaden de Here en smeekten Hem of Hij genadig voor hen wilde zijn. De Here voerde de vreselijke straf die Hij had aangekondigd, niet uit. Als wij Jeremia doden, omdat hij ons de boodschap van de Here doorgeeft, wie weet wat de Here dan met ons zal doen!’

21Een andere echte profeet van de Here, Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim, profeteerde gelijktijdig met Jeremia tegen de stad en het land. 22Maar toen koning Jojakim, zijn legeraanvoerders en de andere leiders hoorden wat deze man zei, gaven zij bevel dat hij gedood moest worden. Uria hoorde dat echter en vluchtte naar Egypte. 23Toen stuurde koning Jojakim Elnatan, de zoon van Achbor, met enige mannen naar Egypte om Uria gevangen te nemen. 24Zij slaagden daarin en brachten hem terug naar koning Jojakim, die hem met het zwaard liet doden en op de begraafplaats van het gewone volk liet gooien. 25Intussen nam Safans zoon Achikam, de secretaris van de koning, Jeremia in bescherming, zodat het volk niet de kans kreeg hem te doden. 26

Jeremia dringt aan op overgave aan Babel

27Dit gaf de Here aan Jeremia door aan het begin van de regering van koning Sedekia van Juda, de zoon van Josia: 28‘Maak een juk, leg dat op uw nek en maak het met leren riemen vast. 29Stuur daarna berichten naar de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon, via hun afgezanten in Jeruzalem, 30met de woorden: vertel uw meesters dat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, dit bericht stuurt: 31“Door mijn grote kracht heb Ik de aarde, de mensheid en alle dieren gemaakt. Ik geef die in eigendom aan wie Ik wil. 32Zo ga Ik nu al uw landen geven aan mijn dienaar, koning Nebukadnessar van Babel. Ik zal hem zelfs laten heersen over de wilde dieren.
Copyright information for NldHTB