‏ Jeremiah 20

Jeremia waarschuwt het volk

‘De mensen van Juda zondigen alsof het een bevel is, alsof het kwaad een wet is die met een diamanten stift in hun stenen harten en op hun altaren is gegraveerd. 1
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 17:3.
2
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 17:2-3.
Zoals zij aan hun kinderen denken, denken zij aan hun altaren. Zij aanbidden afgoden onder elke boom, hoog op de heuvels en in het vlakke laagland. Daarom geef Ik al uw rijkdommen en voorraden aan uw vijanden, als een prijs die u moet betalen voor al uw zonden.
3De prachtige erfenis die Ik u heb gegeven, zult u weer moeten afstaan. Ik zal u als slaven wegsturen naar vijanden in verre, onbekende landen. Want u hebt het vuur van mijn toorn aangestoken en dat zal voor altijd blijven branden.’

4De Here zegt: ‘Vervloekt is de man die zijn vertrouwen stelt op sterfelijke mensen en zijn hart van God afkeert. 5Hij lijkt op een kale struik in de woestijn, zonder enige hoop voor de toekomst, hij staat op zoute grond in een barre wildernis waar geen mens woont. 6Maar gelukkig is de man die op de Here vertrouwt en al zijn geloof en hoop op Hem richt. 7Hij lijkt op een boom die aan een rivier staat, een boom die geen last heeft van de hitte en niet lijdt onder maandenlange droogte. Zijn bladeren blijven groen en hij blijft vrucht dragen. 8Het hart is het meest bedrieglijke ding dat bestaat. Het is door en door slecht. Niemand kan ooit precies weten hoe slecht het is! 9Behalve Ik, de Here! Ik doorgrond alle harten en toets de meest verborgen gedachten, om zo ieder mens het loon te geven dat hij verdient, afhankelijk van zijn daden en levenswijze. 10Als een patrijs die eieren uitbroedt die zij niet zelf heeft gelegd, zo is de man die op oneerlijke manier rijk wordt. Vroeg of laat zal hij zijn rijkdom verliezen en zijn dood tegemoet gaan als een arme, oude dwaas.’

11Maar onze toevlucht is uw troon, eeuwig en hoogverheven in heerlijkheid. 12O Here, hoop van Israël, allen die zich van U afkeren, zullen voor schut gezet worden. Zij zijn tot verdwijnen gedoemd zoals letters geschreven in het zand, want zij hebben de Here, de fontein van levend water, verlaten.

13Here, alleen U kunt mij genezen, alleen U kunt mij redden en mijn lofprijzingen zijn voor U alleen. 14De mensen zeggen spottend tegen mij: ‘Wat zijn dat voor woorden van de Here, waarover u het steeds maar hebt? Als die dreigementen van u werkelijk van God afkomstig zijn, waarom komen ze dan niet uit?’ 15Ik heb niet verzuimd hun herder te zijn. U weet dat ik niet verlangd heb naar de dag van het oordeel. U weet wat ik gezegd heb, U kent al mijn woorden. 16Here, U wilt mij toch niet afschrikken? U bent toch mijn toevlucht wanneer ze mij in het nauw drijven? 17Breng verwarring en moeilijkheden over allen die mij vervolgen, maar geef mij vrede. Ja, breng een dubbele vernietiging over hen! 18Toen zei de Here tegen mij: ‘Ga bij de poorten van Jeruzalem staan, het eerst bij die waardoor de koning naar buiten gaat en dan bij elk van de andere poorten.
Copyright information for NldHTB