Jeremiah 15
U plant ze, ze schieten wortel, bloeien op en hun handel floreert. Hun winsten groeien en zij zijn rijk. Zij zeggen: ‘God zij dank!’ Maar in hun hart menen zij daar niets van. 1Maar wat mij betreft, Here, U kent mijn hart, U weet hoe ik naar U verlang. Sleur hen weg als hulpeloze schapen naar het slachthuis, Here. Veroordeel hen, o God! 2Hoelang moet uw land al hun daden nog verdragen? Zelfs het gras in de weiden is erdoor verdord. De wilde dieren en de vogels zijn omgekomen door de goddeloosheid van de mensen. Maar toch blijven de mensen zeggen: ‘God zal geen oordeel over ons brengen. Ons kan niets gebeuren!’ 3De Here gaf mij als antwoord: ‘Als u al moeite hebt om mensen bij te houden, wat doet u dan als u het moet opnemen tegen paarden, tegen de koning, zijn hofhouding en al zijn slechte priesters? Als u op vlak terrein al struikelt en valt, hoe zal het u dan vergaan in de wildernis bij de Jordaan? 4Zelfs uw broers, uw eigen familie, hebben u verraden. Achter uw rug spreken zij tegen iedereen kwaad over u. Vertrouw hen niet, hoe vriendelijk ze ook praten. Geloof hen niet.’ 5Toen zei de Here: ‘Ik heb mijn volk, mijn erfenis, verstoten, Ik heb de mensen van wie Ik houd aan hun vijanden overgeleverd. 6Mijn volk heeft als een leeuw tegen Mij gebruld, daarom ben Ik het gaan haten. 7Mijn volk is een lokaas. Ik zal zwermen roofvogels en wilde dieren erop afsturen om het te verscheuren. 8Vele buitenlandse heersers zullen een ravage maken van mijn wijngaard, mijn akkers kapottrappen en de schoonheid van mijn velden in een troosteloze wildernis veranderen. 9Zij zullen het land tot een dorre, lege woestenij maken. Het hele land zal vernield worden en niemand zal ernaar omzien. 10Verwoestende legers zullen het land plunderen, het zwaard van de Here zal velen doden, nergens is men meer veilig. 11Mijn volk heeft tarwe gezaaid, maar zal dorens oogsten. De mensen hebben hard gewerkt, zonder dat het hun iets oplevert. Zij zullen een oogst van schande binnenhalen, want de vreselijke toorn van de Here rust op hen.’ 12En nu zegt de Here tegen de slechte volken die het land omringen dat God zijn volk Israël gaf: ‘Kijk, Ik zal u net zo uit uw land wegrukken als Juda. 13Maar daarna zal Ik medelijden met u krijgen en u weer terugbrengen naar uw eigen land, iedereen naar zijn eigen erfdeel. 14En als deze heidense volken bij mijn naam leren zweren door te zeggen: “Zo waar als de Here leeft,” net zoals zij mijn volk bij de naam van Baäl hebben leren zweren, dan zullen zij bij mijn volk gaan horen. 15Maar ieder volk dat weigert Mij te gehoorzamen, zal weer worden weggejaagd en vernietigd,’ zegt de Here. 16Het lot van het volk
17De Here zei tegen mij: ‘Koop een linnen riem en doe die om, maar zorg dat hij niet nat wordt.’ 18Ik kocht een riem en deed hem om mijn middel. 19Toen sprak de Here opnieuw tegen mij en zei: 20‘Neem de riem mee naar de Eufraat en verberg hem daar in een grot tussen de rotsen.’ 21Dat deed ik, ik verborg de riem, zoals de Here mij had opgedragen.
Copyright information for
NldHTB