‏ Hosea 5

Velen zullen zich laten reinigen, zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos blijven leven en geen van hen zal mijn woorden begrijpen. Alleen de verstandige mensen zullen weten wat ze betekenen. 1Vanaf de dag waarop het brengen van het dagelijks offer wordt gestaakt en er een ontzettende gruwel wordt neergezet om te aanbidden, zullen twaalfhonderdnegentig dagen voorbijgaan. 2Zalig zijn zij die de dertienhonderdvijfendertigste dag halen! 3Maar wat uzelf betreft: ga het einde van uw leven rustig tegemoet en sterf in vrede. Want u zult weer opstaan en uw bestemming bereiken in die laatste dagen.’ 4 5

Hoseaʼs vrouw en kinderen

6Hosea, de zoon van Beëri, ontving verscheidene boodschappen van de Here. Dat was in de tijd dat de koningen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia over Juda regeerden en dat koning Jerobeam, de zoon van Joas, over Israël regeerde.

7Dit is de eerste boodschap van de Here.

De Here zei tegen Hosea: ‘Trouw met een vrouw die prostituee is en kinderen heeft die door andere mannen verwekt zijn. Dit zal een voorbeeld zijn van de manier waarop mijn volk Mij ontrouw is geweest. Want het heeft openlijk overspel gepleegd door afgoden te vereren.’
8Toen trouwde Hosea met Gomer, de dochter van Diblaïm. Zij raakte in verwachting en schonk het leven aan een zoon. 9De Here zei: ‘Noem het kind Jizreël, want het duurt niet lang meer of Ik zal in het dal van Jizreël wraak nemen op Jehuʼs koningshuis voor de moorden die Jehu heeft begaan. Ja, Ik zal zelfs een einde maken aan de positie van Israël als onafhankelijk koninkrijk. 10In het dal van Jizreël zal Israël een verpletterende nederlaag lijden.’

11Gomer raakte opnieuw in verwachting en deze keer was het een dochter. God zei tegen Hosea: ‘Noem haar Lo-Ruchama (Geen medelijden meer), want Ik zal geen medelijden meer hebben met Israël of haar weer vergeven. 12Maar Ik zal Mij wél het lot aantrekken van het volk van Juda. Ik, die haar God ben, zal haar verlossen van haar vijanden, zonder hulp van haar troepen of wapens.’ 13Toen Gomer Lo-Ruchama niet meer zelf voedde, werd zij voor de derde keer zwanger en bracht een zoon ter wereld. 14God zei: ‘Geef hem de naam Lo-Ammi (Niet mijn volk), want Israël is niet van Mij en Ik ben niet haar God. Toch zal eens de tijd komen waarin Israël zal uitgroeien tot een groot volk. Er zullen meer mensen zijn dan iemand ooit kan tellen, zoveel als het zand aan het strand! Op de plaats waar gezegd werd: “U bent niet mijn volk,” zal Ik dan zeggen: “U bent mijn kinderen, kinderen van de levende God.” Dan zullen het volk van Juda en dat van Israël zich verenigen en één leider over zich aanstellen. Samen zullen zij terugkeren uit ballingschap. Wat zal dat een grandioze dag zijn, als God zijn volk weer zal uitzaaien op de vruchtbare grond van hun eigen land!’

O Jizreël, geef uw broers en zusters een nieuwe naam. Noem uw broers nu Ammi (Mijn volk) en uw zusters Ruchama (Medelijden).
15
Copyright information for NldHTB