‏ Ezekiel 4

Het visioen van de levende wezens

This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 1:3.
1
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 1:3.
2
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 1:1-3.
Op de vijfde dag van de vierde maand van het dertigste jaar ging voor mij, Ezechiël, priester en zoon van Buzi, plotseling de hemel open en zag ik visioenen van God. Dat was in het vijfde jaar van de ballingschap in Babel, ik was toen bij de Joodse ballingen aan de rivier de Kebar in Babylonië. Ik werd door de macht van de Here overweldigd.

3Ik zag in dit visioen een zware storm uit het noorden op mij afkomen en die storm dreef een enorme wolk voor zich uit. Rond deze wolk schitterde een helle lichtglans, een vlammend vuur en daar middenin was iets dat blonk als goud. 4Toen verschenen uit het midden van de wolk vier wezens die eruitzagen als mensen, 5afgezien van het feit dat elk wezen vier gezichten en twee paar vleugels had! 6Zij hadden rechte benen en hun voeten leken op de hoeven van een kalf en zij fonkelden als gepolijst koper. 7
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 1:9.
8
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 1:8-9.
Onder elk van hun vleugels kon ik mensenhanden onderscheiden. De vier levende wezens waren met de vleugels aan elkaar verbonden en vlogen recht vooruit, zonder zich om te draaien.
9Elk had van voren het gezicht van een mens, aan de rechterkant een gezicht als een leeuw, aan de linkerkant het gezicht van een stier en leek van de achterkant op een arend! 10Ieder had twee paar vleugels op het midden van de rug. Eén paar was verbonden met de vleugels van de wezens naast hem, het andere paar bedekte zijn lichaam. 11Elk van de wezens bewoog zich recht vooruit, waarheen de Geest van God hen ook maar dreef, en ze hoefden zich, waarheen ze ook gingen, niet om te draaien. 12Ze leken op iets dat eruitzag als brandende kolen en felle fakkels. Er ging vuur heen en weer tussen de wezens, waaruit bliksemstralen tevoorschijn schoten. 13Deze wezens snelden heen en weer, bliksemsnel.

14Terwijl ik hiernaar stond te kijken, zag ik vier wielen naast hen op de grond, één wiel bij elk wezen. 15De wielen glansden als een turkoois en hadden allemaal dezelfde vorm. Elk wiel bevatte een tweede wiel, dat kruiselings op het grote wiel stond. 16Zij konden in alle richtingen bewegen zonder van stand te veranderen. 17De vier wielen hadden prachtige, indrukwekkende velgen en de randen van de velgen waren bezet met ogen.
Copyright information for NldHTB