Ezekiel 32
Profetie over Egypte
Op de twaalfde dag van de tiende maand in het tiende jaar van koning Jojakins gevangenschap kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 1‘Mensenzoon, kijk in de richting van Egypte en profeteer tegen de farao en al zijn onderdanen. 2Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik ben uw vijand, farao, machtige draak die u bent, liggend te midden van uw rivieren. Want u hebt gezegd: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt!’ 3Ik zal haken in uw kaken slaan en u op het land slepen, terwijl de vissen aan uw schubben plakken. 4En Ik zal u met al die vissen achterlaten in de woestijn om te sterven. Men zal u niet oppakken en begraven, want Ik heb u als voedsel aan de wilde dieren en de vogels gegeven. 5Omdat uw macht faalde toen Israël een beroep op u deed (in plaats van op Mij te vertrouwen), zult u allemaal te weten komen dat Ik de Here ben. 6Israël steunde op u, maar als een rieten stok klapte u onder haar gewicht in elkaar, zodat haar schouder werd opengehaald en zij wankelde van de pijn.” 7Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Ik zal een leger tegen u in het veld brengen, Egypte, en zowel mens als dier vernietigen. 8Egypte zal een verlaten woestenij worden en de Egyptenaren zullen weten dat Ik, de Here, dat heb gedaan. 9Omdat u zei: ‘De Nijl is van mij! Ik heb hem gemaakt!’, heb Ik Mij tegen u en uw rivier gekeerd. Daarom zal Ik het land Egypte, van Migdol tot aan Syene en tot aan de zuidelijke grens met Ethiopië, volledig verwoesten. 10Veertig jaar lang zal er niemand doorheen trekken, mens noch dier. Het zal volledig onbewoond zijn. 11Ik zal Egypte tot een verwoest land te midden van verwoeste landen maken. Haar steden zullen er veertig jaar lang als ruïnes bijliggen. Haar inwoners zal Ik naar andere landen verbannen.” 12Maar de Oppermachtige Here zegt dat Hij na verloop van die veertig jaar de Egyptenaren weer zal terugbrengen naar hun vaderland vanuit de landen waarnaar Hij hen had verbannen. 13“En Ik zal Egypte opnieuw voorspoed geven en haar inwoners laten terugkeren naar hun geboortestreek Patros, in het zuiden van Egypte. Maar ze zullen een onbelangrijk koninkrijk vormen. 14Ze zullen het onbelangrijkste van alle volken zijn en zich nooit meer boven andere volken verheffen. Ik zal Egypte zo zwak maken dat zij nooit meer over andere volken kan heersen. 15Israël zal dan niet langer op Egypte vertrouwen. Elke keer dat het in haar opkomt hulp te vragen, zal zij zich haar zonde herinneren toen zij dat indertijd deed. Dan zal Israël weten dat alleen Ik God ben.” ’ 16In het zevenentwintigste jaar van koning Jojakins gevangenschap, op de eerste dag van de eerste maand, kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 17‘Mensenzoon, het leger van koning Nebukadnessar van Babel voerde een hevige strijd tegen Tyrus. De hoofden van de soldaten waren kaal en hun schouders waren ontveld en deden pijn door het dragen van zware manden met aarde en door de ladingen stenen die nodig waren voor het beleg. Maar de strijd heeft Nebukadnessar geen enkel voordeel gebracht. 18“Daarom,” zegt de Oppermachtige Here, “zal Ik Egypte aan koning Nebukadnessar van Babel geven. Hij zal haar rijkdommen buitmaken en haar volledig leegplunderen om zijn leger te kunnen betalen. 19Ja, Ik heb hem het land Egypte als beloning gegeven, omdat hij de afgelopen dertien jaar voor Mij bij Tyrus heeft gewerkt,” zegt de Here. 20“En er zal een dag komen dat Ik de glorie van het Israël van vroeger zal laten herleven en dan zal Ik u te midden van hen weer vrijuit laten spreken. Egypte zal dan ook erkennen dat Ik de Here ben.” ’ 21Egypte door God gestraft
22Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here! 23 ▼▼ This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 30:3.
24 ▼▼ In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 30:2-3.
‘Mensenzoon, profeteer en zeg dat de Oppermachtige Here zegt: “Huil, want de beslissende dag staat voor de deur, de dag van de Here, een dag van wolken en onheil, een dag van oordeel voor de volken! 25Een zwaard zal op Egypte vallen, de gesneuvelden zullen de grond bedekken. Haar rijkdom zal vergaan, haar fundamenten worden verwoest. Het buurland Ethiopië zal beven en sidderen. 26Want Ethiopië, Lydië, Put, Arabië en Libië en alle landen die hun bondgenoten zijn, zullen in die oorlog met het zwaard worden vernietigd.” 27Want de Oppermachtige Here zegt: “Alle bondgenoten van Egypte zullen vallen en er zal een eind komen aan haar trotse kracht. Van Migdol tot aan Syene zullen zij met het zwaard worden gedood. 28Zij zal er verwoest bij liggen, te midden van andere verwoeste landen. Haar steden zullen ruïnes zijn, omringd door andere verwoeste steden. 29Dan zullen zij weten dat Ik de Here ben, wanneer Ik Egypte in de as heb gelegd en haar bondgenoten heb vernietigd. 30Op diezelfde dag zal Ik snelle boodschappers paniek laten zaaien onder de Ethiopiërs: het oordeel dat Egypte treft, zal hun de stuipen op het lijf jagen. Dit alles zal zeker gebeuren.” 31Want de Oppermachtige Here zegt: “Koning Nebukadnessar van Babel zal de ontelbaar vele inwoners van Egypte vernietigen. 32Hij en zijn legers, de wreedste ter wereld, worden gestuurd om het land te verwoesten. Zij zullen oorlog voeren tegen Egypte en de grond bedekken met gesneuvelden.
Copyright information for
NldHTB