‏ Ezekiel 20

De top schoot wortel en groeide uit tot een lage, maar breed uitgroeiende wijnstok, waarvan de ranken zich naar de arend toekeerden en de wortels zich stevig in de grond verankerden. De ranken waren sterk en ook sproten er mooie bladeren uit de wijnstok voort. 1Maar toen er een andere grote arend voorbijkwam met brede vleugels en veel veren, strekte plotseling de wijnstok zijn wortels en ranken naar hem uit en vroeg als het ware de arend om water, 2terwijl hij toch in goede aarde stond met genoeg water om een uitstekende wijnstok met veel bladeren en vruchten te worden. 3De Oppermachtige Here vraagt nu: moet Ik deze boom laten groeien en bloeien? Nee! Ik zal hem met wortel en al uit de grond rukken! Ik zal zijn takken vol fruit wegkappen en zijn bladeren laten verdorren. Hij zal gemakkelijk ontworteld kunnen worden, daar zullen niet veel mensen en weinig inspanning voor nodig zijn. 4Zelfs als de wijnstok verplant zou worden, is het de vraag of hij het zal uithouden. Nee, toch niet, want als de oostenwind er overheen jaagt, zal hij volledig verdorren. Hij zal sterven in diezelfde goede aarde waarin hij eerst zo goed groeide.” ’

5Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 6
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 17:13.
7
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 17:12-13.
‘Vraag deze opstandige Israëlieten: “Weet u niet wat dit raadsel betekent? Ik zal het u vertellen. Koning Nebukadnessar van Babel—de eerste van de twee arenden—kwam naar Jeruzalem en voerde haar koning en functionarissen—de top van de boom en haar loten—weg naar Babel. Nebukadnessar sloot daarop een overeenkomst met een lid van de koninklijke familie—Sedekia—en liet hem een eed van trouw zweren. Hij plantte een jonge plant in vruchtbare grond langs een brede rivier en verbande de regeringsleiders,
8zodat het koninkrijk niet weer de kracht zou krijgen om opnieuw in opstand te komen. Alleen door zich aan de overeenkomst te houden, kon het koninkrijk blijven bestaan. 9Maar ondanks dat kwam Sedekia opnieuw in opstand tegen Babel. Hij zond afgevaardigden naar Egypte en vroeg om een groot leger en vele paarden om Nebukadnessar te bestrijden. Maar zal het hem goed gaan nadat hij zo al zijn beloften heeft gebroken? Zal hij in zijn opzet slagen? 10Nee! Want,” zegt de Here, “het staat voor Mij vast dat de koning van Israël zal sterven. Nebukadnessar zal de boom met wortel en tak uit de grond trekken! Sedekia zal in Babel sterven. In het land van de koning die hem zijn macht gaf en wiens overeenkomst hij verachtte en verbrak. 11De farao en zijn machtige leger zullen hem niet kunnen helpen als de koning van Babel Jeruzalem opnieuw belegert en vele slachtoffers maakt. 12Want de koning hield zich niet aan zijn belofte, nadat hij gehoorzaamheid had gezworen. Daarom zal hij niet ontkomen.” 13De Oppermachtige Here zegt: “Zo waar Ik leef, Ik zal hem straffen omdat hij zich niet hield aan de plechtige eed die hij in mijn naam had afgelegd. 14Ik zal mijn net over hem heen gooien en hij zal in mijn valstrik lopen. Ik zal hem naar Babel brengen en daar met hem afrekenen om zijn ontrouw aan Mij. 15De beste soldaten van zijn leger zullen op de vlucht met het zwaard worden gedood en zij die in de stad overblijven, zullen over de vier windstreken worden verspreid. Dan zult u weten dat Ik, de Here, deze woorden heb gesproken.”

16
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 17:23.
17
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 17:22-23.
De Oppermachtige Here zegt: “Ik zal Zelf het mooiste twijgje van de top van de hoogste ceder nemen en dat planten op de top van de hoogste berg. Het zal uitgroeien tot een prachtige ceder, met veel takken en vruchten. Allerlei dieren zullen onder die boom bijeenkomen en zijn takken zullen bescherming bieden aan alle soorten vogels.
18Iedereen zal moeten erkennen dat Ik, de Here, die hoge bomen omhak en lage bomen verhoog, de groene boom laat verdorren en de dorre boom laat bloeien. Ik, de Here, heb dit gezegd en zal het ook doen.” ’ 19

Ieder sterft voor zijn eigen zonden

20Hierna kreeg ik opnieuw een boodschap van de Here: 21‘Waarom zeggen de mensen in Israël: “De kinderen worden gestraft voor de zonden die hun vaders begaan”? 22Zo waar Ik leef,’ zegt de Oppermachtige Here, ‘u zult dit gezegde in Israël niet meer gebruiken. 23Want alle zielen behoren Mij toe, zowel van vaders als van zonen, en dit is mijn stelregel: een mens zal uitsluitend om zijn eigen zonden sterven.

24Maar als een man rechtvaardig is en doet wat wettig en goed is; 25als hij niet naar de bergen gaat om offers te brengen aan de afgoden van Israël en om hen te aanbidden; als hij geen overspel pleegt of met een ongestelde vrouw naar bed gaat; 26als hij niemand afperst en een onderpand op tijd weer teruggeeft aan arme schuldenaars; als hij geen dief is, maar voedsel aan de hongerigen en kleding aan de noodlijdenden geeft; 27en als hij leent zonder rente te berekenen, de zonde uit de weg gaat, eerlijk en onbevooroordeeld is in zijn oordeel over anderen 28en als hij mijn wetten trouw gehoorzaamt, dan is die man rechtvaardig,’ zegt de Here, ‘en zal hij zeker leven. 29Maar als die man een zoon heeft die een vechtersbaas of een moordenaar is en die al die dingen doet die zijn vader niet heeft gedaan; 30als hij iemand is die weigert de wetten van God na te leven, maar afgoden aanbidt in de bergen en overspel pleegt, 31de armen en noodlijdenden onderdrukt, zijn medemensen berooft en weigert schuldenaars hun onderpanden terug te geven, van de afgoden houdt en hen aanbidt 32en zijn geld uitleent tegen te hoge rente, zal die man dan leven? Nee! Hij zal zeker sterven, door zijn eigen schuld. 33Maar het kan zijn dat deze zondige man, op zijn beurt, een zoon heeft die alle goddeloosheid van zijn vader ziet en desondanks God gaat vrezen en zelf besluit niet zoʼn leven te gaan leiden. 34Als die zoon niet de bergen in gaat om offers te brengen aan de afgoden en hen te aanbidden; als hij geen overspel pleegt 35en eerlijk is tegenover hen die van hem lenen, zonder hen te bestelen, maar in plaats daarvan de hongerigen voedsel en de noodlijdenden kleding geeft; 36als hij de armen helpt, zijn geld niet tegen rente uitleent en hij mijn wetten gehoorzaamt, dan hoeft hij niet te sterven om zijn vaders zonden. Hij zal zeker leven. 37Maar zijn vader zal door zijn eigen zonden sterven, omdat hij wreed is, anderen besteelt en onrecht doet.

38“Wat?” zegt u, “moet een zoon niet voor zijn vaders zonden boeten?” Nee! Want als de zoon het goede doet en mijn wetten naleeft, zal hij zeker leven. 39Degene die zondigt, is degene die sterft. De zoon zal niet worden gestraft voor de zonden van zijn vader, noch de vader voor de zonden van zijn zoon. Een rechtvaardig mens zal worden beloond voor zijn rechtvaardigheid, maar een goddeloos mens zal voor zijn goddeloosheid worden gestraft. 40Maar als een goddeloos mens zich van al zijn zonden bekeert, mijn wetten gehoorzaamt en rechtvaardig leeft, zal hij zeker blijven leven en niet sterven. 41De zonden uit zijn verleden zullen worden vergeten en hij zal leven vanwege zijn rechtvaardigheid. 42Denkt u dat Ik de goddeloze graag zie sterven?’ vraagt de Here. ‘Juist niet! Ik wil alleen dat hij zich bekeert, zijn goddeloze wegen verlaat en leeft. 43Maar als een rechtvaardig mens gaat zondigen en zich gedraagt als iedere andere zondaar, zal hij dan blijven leven? Nee, uiteraard niet. Al zijn vroegere rechtvaardigheid zal worden vergeten en hij zal sterven wegens zijn zonden. 44Maar toch zegt u: “De Here is niet rechtvaardig!” Luister naar Mij, volk van Israël. Ben Ik onrechtvaardig of bent u dat? 45Als een rechtvaardig man niet langer goed leeft, maar begint te zondigen en in zijn zonden sterft, sterft hij om het kwaad dat hij heeft gedaan. 46En als een goddeloos mens niet langer goddeloos handelt en de wet gehoorzaamt en het goede doet, zal hij zijn leven redden, 47want hij heeft erover nagedacht en besloten zijn zonden de rug toe te keren en een leven naar Gods wil te gaan leiden. Hij zal zeker leven en niet sterven. 48Toch blijven de Israëlieten volhouden dat de Here onrechtvaardig is! Och volk van Israël, ú bent onrechtvaardig, niet Ik. 49Ik zal ieder van u oordelen, Israël, en ieder voor zijn eigen daden belonen of straffen. Houd op met zondigen, nu u er nog de gelegenheid toe hebt, anders zult u omkomen!
Copyright information for NldHTB